73!

Nog genoeg liefde om een leven te vullen

Nog genoeg adem om kaarsjes uit te blazen

Nog genoeg licht in de ogen om wensen te lezen

Nog genoeg fut in de vingers om te schrijven

Nog genoeg brein om de dag te herkennen.

Ik werd 73 en beschouw mezelf dus gelukkig.

Mijn welgemeende dank aan jullie allen voor de lieve wensen!

Wij moeten de tijd die wij nog hebben niet als een kapitaal beschouwen. Wel als een vruchtgebruik waarvan wij – zolang wij dat kunnen – zonder beperking moeten genieten.

Geachte,

Afwijkende Buurvrouw,

Hoewel u ongetwijfeld het bontkraagje onder mijn talrijke vreemdsoortige buren bent geweest, wilde ik gewoon uw naam niet weten.

U was voor mij de helft van het uitsluitend in hoge toonaarden briesend en alcoholabsorberend koppel, dat ab initio mijn slaap-waakritmiek grondig verstoorde.

Stond ik gisteren, toch decently dressed ondanks de uitzonderlijke temperaturen, mijn wagen in te soppen. Voor mijn doen, verre van een wekelijkse klus, maar als je abusievelijk vaststelt dat er toch wel een erg dichte mist hangt bij 30+graden, dan zijn je autoruiten aan een nat lapje toe, zeg ik maar.

Madame?” Erg vreemd, dat u mij zo aansprak in een contrei waar ik al jaren probeer de archaïsche aanspreektitels onder de knie te krijgen.

Daar stond u, een beetje wankel in het volle zonlicht, in een tenuetje waar, voor de gezette zeventiger die u toch bent, eerder een penitentiair verblijf zou aangewezen zijn. Combat boots, een minuscuul zwart shortje met knappende bil- en andere naden, en een al even klein vodje rond uw torso, waarbij u de hemel mocht danken dat de overvloedige lovertjes uw erogene zones wat bedekten.

U duwde meteen een grote ijsbox in mijn handen, gevuld met een dertigtal vissen. Vers gevangen, zei u, door vrienden, voor mij. Tot dusver heb ik u verstaan.

Uit mijn vertwijfelde blikken naar die dode oogjes, moet u – terecht – hebben afgeleid dat visjes in hapklare brokken opdelen niet zo’n favoriet tijdverdrijfje van me is.

Mijn excuses daarvoor, maar uit uw wilde gebaren en herhaalde klanken maakte ik echt op, dat u een schort zou gaan aantrekken en de visjes voor me zou komen schoonmaken.

Gerustgesteld bij dit vooruitzicht heb ik u uitvoerig waarderend bedankt. Echter, ik vrees nu dat ik u niet heb verstaan, want ik zag u niet terug.

Niettemin wou ik u terloops toch even melden, dat uw zoenoffer in zijn oervorm in de diepvriezer ligt opgeslagen. Vijftien zakjes.

Darling D.

(in a letter from July 15, 2009 to her very noisy neighbour)

Geachte,

Zuster Bel Canto,

Ik heb altijd naar u opgekeken. Niet zozeer omdat u toevallig de eerste non was, die ik zag toen ik in de nieuwe school aankwam, maar omdat u zo ontzettend lang was. Met een laagjeshabijt, dat zelfs uw enkels niet durfde te raken en een kap, die altijd scheef kwam te zitten omdat u van die nerveuze, meterslange stappen nam, vond ik u een hoog vogelverschrikkers-gehalte hebben.

Met de opdracht in het achterhoofd, de nieuwe lading wichten in deugd en wijsheid te laten groeien, gaf u muziekonderricht. Daar uw obsessie voor zang amper met wederkerige emoties werd beantwoord, had u zich met volle gewicht op de instrumenten gegooid. Uw orgel, met name.

Al tijdens de eerste les troonde u ons breedstaps naar uw beacon of hope, een antiek zeventiende-eeuws orgel dat u, hevig aangegrepen, zacht met beide handen streelde. En, omdat gedeelde vreugde, dubbele vreugde is, mochten wij ook even om het kostbare kleinood heen wandelen.

Het is niet elke puber gegeven, een Worcester Grainger & Lee-schotel van een Ikea-onderzetter te onderscheiden, maar enig onderzoekend vermogen mocht u mij toch toedichten, toen ik een snoer aan uw orgel zag hangen en – totaal onschuldig ? – vroeg of er in de 17de eeuw al elektriciteit voorhanden was.

Van een polsstok als u had ik daarentegen wel enige souplesse verwacht. Maar ik hoorde – diep geschrokken – de meest onchristelijke verwensingen en zag tot mijn verbazing, dat uw mondhoeken zich met schuim vulden.

Waarop u mij woedend de toegang tot uw muzieklokaal verbood, voor de rest van het schooljaar.

Ik mag hopen, dat u in het hiernamaals een toontje lager zingt.

Darling D.

(in a letter from September 26, 2015 to her late music teacher)

Geachte,


Hoi, Violet!

Zo, daar ga je. Totaal onverwacht, je was hier pas twee maal. Twee dagen, waarop je te laat aankwam en te vroeg vertrok trouwens.

Jouw blik vol medelijden, toen je mij ten afscheid je slappe handje toestak, de andere hand worstelend met jouw voorhistorische stofzuiger – want de onze vond je een shitty geluid produceren – was echt geen troostlap voor mijn diepe ontgoocheling, mocht je dat denken. Ik zie zo’n blik wel vaker.

Ik toonde nochtans veel begrip voor je, toen je zei dat je zeker geen stof zou afnemen, want dat haatte je. Er zijn in dit huis slechts een drietal honderden spullen af te stoffen, Violet.

Ramen lappen haatte je eveneens, want je was klein van stuk en durfde de ladder niet op. Dat deed ik dan voor je. Net zoals ik ook de bad- en slaapkamervloer dweilde, want je vond de natte tegels te glibberig zonder je rubberen boots, die je telkens vergat.

Het zomerterras natspuiten, dat deed je dan weer heel grondig en nauwgezet, dat moet ik je nageven. Ook al trok je daar anderhalf uur voor uit. Dat je zodoende onze jonge palmbomen ook verzopen hebt, neem ik je niet eens kwalijk.

Dat ik je voor je professionele, doch uiterst beperkte, hulp een dubbel uurloon uitbetaalde, nam Grom mij dan wel kwalijk.

Ik leg de schuld voor je plotse aftocht dan ook bij hem en wens je een aangenamere, nieuwe werkkring toe.

Darling D.

(in a letter from June 8, 2017 to her cleaning lady)

Geachte,

Miauw Stinky,

Al vanaf het moment dat een of andere schurk jou als een van zijn hoogst ongewenste kittens bij mij op de stoep parkeerde, wisten wij beiden, dat wij nooit de beste vriendjes zouden worden.

Ik heb het niet op rosse streepjeskatten, en al helemaal niet als die rosse streepjeskatten geen greintje dankbaarheid tonen als hun eerlijke vinder hun wel de dagelijkse kost, maar geen inwoning kan aanbieden.

Ik had er dus vrede mee, dat jij je genoeglijk installeerde op mijn auto, waar je een perfect uitzicht had op knaagdieren van diverse omvang, zodat je enige garantie had op steviger kost mochten mijn dagelijkse brokken op termijn niettemin tot een gewisse hongerdood leiden.

Wist ik veel dat jij binnen de kortste keren van mijn carrosserie een AirBnB zou gaan maken. Of dat jij, en bij uitbreiding je ganse gasten-populatie, zo ontzettend aartslui godganse dagen op jullie dakterras in het zonnetje zouden gaan baden.

De enige beweging die ik bij jullie herhaaldelijk kon vaststellen was van louter procreatieve aard.

Nu ik tot mijn ontzetting, en die van mijn garagist, verneem dat de brandstof-, rem- en aircoleidingen van mijn wagen helemaal tot prut herleid zijn door knaagdieren – je weet toch, die prooien waar jij normaliter op jaagt – kan ik enkel maar besluiten, dat jij je werk niet naar behoren hebt uitgevoerd en mijn gastvrijheid niet passend hebt gehonoreerd.

Ik verzoek je dan ook dringend de plaat te poetsen, samen met jouw omvangrijke, buitenechtelijke kroost.

Darling D.

(In a letter from March 13, 2012 to her cat Stinky)

Geachte,

Hi Bob!

Wat vervelend, dat je tuinbedrijf uiteindelijk op de fles is gegaan. Het moet een dolk door je hart zijn geweest, vast te stellen, dat je Britse mede-inwijkelingen op hun uitgedroogde lappen grond, die je in betere tijden met je druppelend zweet en je vaste planten tot jaloezie-oases hebt omgetoverd, nu rijen tomaten, komkommers, paprika’s en aardappelen hebben neergepoot, want “we’re all in this together”, nietwaar.

30 terrasplanten heb ik tijdens een van je uitverkoopdagen gekocht, herinner je je nog? Waarvan er 6 hun nieuwe thuis in mijn kleine kofferruimte dodelijk afgeknapt bereikten. 9 andere lieten het binnen de maand definitief afweten. Vonden de Khadaffi-wind niet naar hun zin, denk ik. Al kan het ook een gebrekkige watertoevoer geweest zijn. Of Duitse voedingsstaafjes.

Kortom, ik heb er nu nog 7. Die niet bepaald een groeispurt hebben vertoond. Behalve die 2 dan, die ik trouw elk jaar, met steeds meer mankracht, naar een grotere keramische pot heb overgeheveld. Hun tempo was niet bij te houden.

Nu ik er gisteren toevallig enkele vruchten meende in te ontwaren, stel ik mij de vraag, of je mij destijds geen bomen hebt verkocht. Ik zou het dan ook waarderen, mocht je eens een kijkje komen nemen. Je kan een telefonische afspraak met de heer des huizes maken.

Darling D.

(in a letter from July 10, 2014 to her landscaper)