Goodbye Lakkou

Het parkje in de verpauperde wijk Lakkos (Heraklion) ademde enkel tristesse uit. Gebrandmerkt als een ontmoetingsplaats voor druggebruikers, bleven wandelaars en spelende kinderen er weg en besloot het stadsbestuur het niet verder te onderhouden.

De jarenlange verwaarlozing en de desinteresse van het publiek waren een doorn in het oog van een groep plaatselijke kunstenaars, die besloten de wijk en het park nieuw leven in te blazen. Kleurrijke muurschilderingen moesten de troosteloze omgeving opvrolijken.

Grom nam alvast de grootste muur in beslag en transformeerde een in onbruik geraakte fontein in een huiselijke schoorsteen.

Het project werd een succes toen meerdere kunstenaars zich aanmeldden en zich met geestdrift, verf en kwast op de muren uitleefden. Grom, een verwoed verzamelaar van robotten, zag een resterend stuk muur en zijn kans schoon om zijn voorliefde te vereeuwigen. “Lakkou de robot” zag aldus het daglicht.

Lakkou werd de mascotte van het park, de kinderen waren er dol op. Ook de plaatselijke brouwer viel voor zijn charmes en voorzag een nieuw bier, dat uitsluitend voor de Chinese markt bestemd was, van een Lakkou-label.

Door de nieuwe impulsen, werd de wijk stilaan een nieuw Belleville. Artiesten kwamen en gingen, of bleven. Culturen mengden zich, kunst en vermaak verbroederden, evenementen volgden, toeristen stroomden toe, eet- en drankgelegenheden werden geopend. Lakkos werd een van the most up and coming districten van de stad.

Dit alles bleef niet onopgemerkt. Het stadsbestuur besloot een duit in het zakje te doen en nam zich voor, de omgeving te verfraaien. Te starten met het parkje. Bomen werden geveld, gras gezaaid, speeltuigen geplaatst, drugrommel opgekuist, toezicht verscherpt, gebouwen gesloopt.

Ook het gebouw waar Lakkou een onderkomen had gevonden. Lakkou is met de grond gelijkgemaakt, maar hij leeft voort in Chinese handen. Goodbye Lakkou!

Strandkwal(l)en

“Are you an artist?”

Ik heb de vraag niet eens gehoord. De klanken worden opgezogen door de wind, die speels door de rieten parasol rammelt, en de witte golven die schuimig een kluwen zeewier over de keitjes rollen.

De man staat een paar passen van mijn strandbed en herhaalt zijn vraag. Eigenlijk is die vraag niet bijster origineel, ik zit bij afwisseling wat te schetsen, nadat ik Pompeii heb uitgelezen en derhalve al een paar dagen angstvallig de bewegingen en de kleur van de zee in de gaten heb gehouden, de vlucht van de vogels heb geanalyseerd, de geluidssterkte van de wind heb vergeleken en verdachte watermuren aan de horizon heb liggen afspeuren.

“No, I am not. He is the artist.”

Hij volgt mijn hoofdknik en blik richting Grom, die uitgeteld aan mijn voeten ligt, waar hij zijn lounger haaks op de mijne heeft geplaatst. Hij heeft zijn oortjes in, luisterend naar krek dezelfde deuntjes als tien jaar geleden. Ik heb het altijd een excentrieke gewoonte gevonden, er valt immers zoveel te beleven op een stukje strand waar allerlei vreemde snuiters naast elkaar krioelen als mieren rond een korreltje aardappelchips. If you need music on the beach, you’re missing the point.

Een vlugge blik op de roerloze Grom aan mijn voeteneinde is niet van aard om de man bruusk af te remmen. Ongegeneerd en (vooral) ongevraagd, vertelt hij honderduit over het wanneer, het hoe en het waarom van zijn aanwezigheid op deze idyllische plek. Na een tiental minuten voelt hij het nijpend gebrek aan weerwoord van mijn kant en stapt op.

“What was this all about?” vraagt Grom, bij wie nu enige doorbloeding te merken is. Ik toon hem de frêle vrouwenfiguur die ik geschetst heb. Hij snuift, neemt het tekenblok uit mijn handen en zet in no time een vrouwenhoofd op papier. Medusa, hard, gevoelloos, monsterlijk.

Ik fluister hem toe, dat dit de lelijkste tekening is, die hij ooit heeft gemaakt.