
Heb je toevallig zo’n dagje waarop je sterk sociaal afwijkend gedrag vertoont en elk levend projectiel het liefst een muilpeer zou verkopen,
dan blijf je best weg uit de plaatselijke supermarkt.
Deze zaak is immers hét meeting point van de inwijkelingen. Het is dan ook de enige zaak die onze verwende allures tegemoet komt : ruim assortiment, pittige prijzen en alhier toch unieke van 8 tot 8 en 7 op 7 openingstijden.
Heb je een bekkie waar genetisch geen Griekse klanken uit rollen,
dan is er geen ontkomen aan. Je start met een proviandlijstje waar je
een halfuurtje voor hebt uitgetrokken, en je eindigt met die zwanzers steevast op een terrasje waar je na drie uren nog steeds pompend rondhangt.
Harvey is de enige man die aan deze vorm van sociale controle weet te ontsnappen. Elke morgen staat hij als eerste aan de toegangsdeur.
Een zonderling is hij. Zijn grijze baard reikt tot zijn navel, zijn uitdunnende haren in een vlecht tot halfweg zijn rug.
Steevast met de fiets, een uitgerafelde jeans tot boven zijn knieën en een witte singlet. Zijn verweerde huid is zo diep bruingebrand,
dat het lijkt alsof hij uit de tropen komt.
Knikken hoef je naar hem niet te doen, hij ziet je niet. Over zijn troebele ogen hangt een draperie van jarenlang intens, oeverloos verdriet. Op je “Hi, Harvey!” antwoordt hij niet. Elk woord is in eenzaamheid verstomd.
Het was ooit anders.
Harvey is een op en top Brit. Een man in bonis, hij bouwde voor zijn
gezinnetje het grootste witmarmeren paleis dat je hier in de wijde omtrek aan kan treffen. Loyaal omgeven door een staf personeel, bracht Harvey met vrouw en zoon er talloze verdiende en overgelukkige zomervakanties door.
En telkens verheugden zij zich reeds op het einde van hun te actieve loopbaan en het begin van hun passief oudedaggenieten.
Tot zijn vrouw die vreselijke winterse vooravond haar moeder voor het familiekerstfeest ophaalde, haar wagen over het onverwachte sneeuwtapijt heenslingerde en beiden tegen een boom uit het leven weggleden.
Hoewel nauwelijks vijftig, maakte Harvey ook een einde aan zijn leven, zijn “Britse” leven.
Hij verkocht al zijn bedrijven, voorzag hun inmiddels volwassen zoon in een ruim levensonderhoud, en vluchtte.
De oude huishoudster behield hij, de chauffeur, de tuinman, de schoonmaaksters gingen eruit. En al zijn vrienden.
Hij praatte nooit meer. Hij sloot zich op met zijn boeken en zijn muziek. Hij sloot zich af met dagelijks gewroet in zijn park en zijn olijfgaarden.
Naar het jaarlijks zomerbezoek van zijn zoon echter keek hij telkens weer reikhalzend uit, in de trekken van zijn twee kleindochtertjes
vond hij die van zijn vrouw steeds scherper terug.
Hij belde rond de middag. “Hi Dad, wij zijn net met de ferry aangekomen, maar onze wagen is zopas achteraan geramd.
Maar geen erg hoor, iedereen fel geschrokken, maar ongedeerd. Niks onherstelbaars. Wij zijn er over een kwartiertje, Dad“.
De volgende ochtend werd zijn zoon echter niet meer wakker.
De volgende jaren kwamen ook zijn kleindochtertjes niet meer op bezoek.
Harvey’s ongehuwde zus, mijn lieve vriendin Stella, heeft toen haar united-kingdom verlaten om in haar broer’s nabijheid te blijven. Ook Harvey wordt een dagje ouder.
En een ongeluk is gauw gebeurd.